Als mens wist ik al snel dat het ‘harde’ opvoeden van een hond niet prettig was – niet voor mijn hond en niet voor mij. Het paste simpelweg niet bij wie ik ben. Mijn honden werden daarom opgevoed met beloningen in de vorm van voertjes, spel en vriendelijk taalgebruik.
Bij het reddingswerk-examen werden we wel eens uitgelachen, omdat wij onze hond beloonde met stukjes rookworst. Maar aan het eind van het examen konden wij lachen: mijn hond werd tweede van Nederland, op een rustige en voor de hond prettige manier.
Dat wil niet zeggen dat ik nooit heb geworsteld. Toen mijn eerste hond telkens weer ontlasting en plastic van de grond at, voelde ik mij wanhopig. Ik kreeg dit gedrag maar niet afgeleerd. Uit pure wanhoop heeft mijn hond toen een korte periode een stroomband gedragen – destijds een veelgebruikt middel dat als normaal werd gezien.
Het moment dat mijn hond begon te janken van de schok was voor mij een keerpunt. Ik besloot nooit meer op deze manier te trainen. Gelukkig kwam er steeds meer een andere visie: een manier van werken die positief en welzijnsgericht is, voor zowel hond als baas.
Tijdens mijn opleiding tot gedragstherapeut leerde ik hoe belangrijk het is om op een welzijnsgerichte manier te werken.
Positief en welzijnsgericht werken met honden betekent dat je de relatie met je hond baseert op begrip, respect en samenwerking. Het doel is niet alleen dat de hond “luistert”, maar dat hij zich veilig, begrepen en gelukkig voelt.
Je kijkt naar de behoeften van de hond – zowel lichamelijk als mentaal – en gebruikt vriendelijke, beloningsgerichte methodes om gewenst gedrag te stimuleren. Straffen of harde correcties worden vermeden, omdat ze angst, stress of onzekerheid kunnen veroorzaken.
Kernprincipes